Hebben we gelijke kansen in Nederland?
De problematiek van schoolkinderen door sociaal-maatschappelijke achterstand
6 min read
Hebben we gelijke kansen in Nederland?
Nederlandse kinderen leven in een bijna ideale wereld. Ons onderwijs streeft naar inclusiviteit en gelijke kansen. Elk kind, ongeacht achter-grond, krijgt in beginsel dezelfde mogelijkheden om zijn of haar potentieel te bereiken. Dit ideaal wordt weerspiegeld in wetgeving en beleid en met initiatieven gericht op het verminderen van onderwijsachterstanden. Het Nederlandse onderwijssysteem beoogt volop gelijke kansen voor alle kinderen, is laagdrempelig en nagenoeg kostenvrij. Mocht het de ouders financieel tegenzitten, dan zijn er tal van organisaties die kunnen bijspringen voor bijkomende kosten, zoals een laptop of een fiets. De praktijk laat zien dat redelijkerwijs MBO niveau 2 haalbaar is en iedereen die volop mee wil doen zou tenminste een startkwalificatie kunnen binnenhalen. Toch zijn er veel drop-outs en haalt een aantal jongeren geen startkwalificatie.
Oorzaken schoolverzuim en schoolverlating
Het is een complex probleem met veel oorzaken. Kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status lopen een groter risico op lagere schoolprestaties, verhoogde kans op schoolverzuim en een risico op voortijdige schoolverlating door stress thuis wegens financiële problemen en ontoegankelijkheid van hulpbronnen. Maar ook problemen op persoonlijk vlak, zoals psychische problemen (depressie, angst-stoornissen), familieproblemen, of problemen met verslaving, kunnen ertoe leiden dat jongeren hun schoolwerk verwaarlozen en uiteindelijk voortijdig stoppen met school. Gebrek aan motivatie en zelfvertrouwen spelen hierbij eveneens een rol. Jongeren met een migratieachtergrond lopen een extra verhoogd risico op schoolverlaten, wat te maken kan hebben met taalproblemen, culturele verschillen, en discriminatie. Ook kan het integratieproces in een nieuwe cultuur extra stress en uitdagingen met zich meebrengen. Zo kunnen ook bepaalde jongeren geen toekomstperspectief zien in het volgen van een opleiding en kiezen te stoppen met school. Dit kan worden versterkt door een gebrek aan goede begeleiding en loopbaanoriëntatie. Ze zien misschien geen direct verband tussen hun opleiding en hun toekomstige carrière. Het is belangrijk te benadrukken dat het vaak een combinatie van factoren is die leidt tot schoolverlaten en het niet halen van een startkwalificatie. Het is zelden één enkele oorzaak.
Jongens en meisjes
Er zijn significante verschillen tussen jongens en meisjes, deze verschillen kunnen voortkomen uit een combinatie van hormonale, culturele, sociale en educatieve factoren. Jongens en meisjes hebben ten eerste al verschillende niveaus van geslachtshormonen, zoals testosteron en oestrogeen, die invloed hebben op hun ontwikkeling en gedrag. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot verschillen in agressie, competitiviteit en emotionele expressie. En ten tweede tonen onderzoeken aan dat er structurele en functionele verschil-len zijn in de hersenen van jongens en meisjes, wat eveneens kan bijdragen aan verschillende leerstijlen en gedragingen. Maar van evident belang in de culturele beleving is onze geboortecultuur. De manier waarop jongens en meisjes worden opgevoed kan sterk verschillen, afhankelijk van culturele normen en verwach-tingen. Jongens worden vaak aangemoedigd om assertief en competitief te zijn, terwijl meisjes vaak worden aangemoedigd om zorgzaam en empathisch te zijn. In veel samenlevingen zijn er traditionele rollen die aan jongens en meisjes worden toegewezen, wat hun kansen en erva-ringen in het leven kan beïnvloeden.
Onderwijs en Sociale Integratie
Statistieken tonen aan dat meisjes over het algemeen beter presteren op school dan jongens. Jongens hebben vaker te maken met gedrags-problemen en schooluitval. Dit kan deels te maken hebben met de manier waarop onderwijs is ingericht en hoe jongens en meisjes verschil-lende leerstijlen hebben. Maar heel belangrijk daarin is dat meisjes 4 jaar eerder hun maximale breinvolume bereiken, waardoor meisjes aanvankelijk beter presteren. Meisjes ontwikkelen dan vaak eerder sociale en emotionele vaardigheden, wat hen kan helpen in sociale inter-acties. Jongens kunnen meer moeite hebben met het uiten van emoties, wat kan leiden tot frustratie en gedragsproblemen. Daarnaast kunnen jongens en meisjes verschillende ervaringen hebben met integratie in sociale groepen, wat hun sociale vaardigheden en zelfvertrouwen sterk kan beïnvloeden. Ook kunnen jongens en meisjes verschillende zelfbeelden ontwikkelen, beïnvloed door sociale verwachtingen en mediarepresentatie. Er zijn ook verschillen in gezondheid en welzijn, zoals de levensverwachting, waarbij vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen. Dit kan te maken hebben met zowel biologische als gedragsfactoren. Jongens hebben een hoger risico op bepaalde gedragsproble-men en psychische aandoeningen, zoals ADHD en autisme, terwijl meisjes vaker last hebben van angststoornissen en depressie. Samengevat: de verschillen tussen jongens en meisjes zijn dus een complex samenspel van hormonale, culturele, sociale en educatieve factoren.
Kinderen maken deel uit van een relatiegebonden groep. De manier van leven van een kind, dat een product is van zijn relatiegroep, ofwel de sociale en culturele context waarin het opgroeit, zal sterk beïnvloed worden door verschillende factoren. In feite zijn zij het product van die groep en deze plaats bepaalt voor een deel al het leven van dat kind. Hoe hij denkt, hoe hij doet en hoe hij zijn medemensen ziet. Om hun gelijke basiskansen optimaal te kunnen benutten zijn kinderen dus zonder meer afhankelijk van de maatschappelijke status van hun ouder(s), maar ook van diens taalvaardigheid, opleiding en kennis.
Sociaal-maatschappelijke status
Ondanks wetgeving tegen discriminatie, kunnen veel volwassenen nog steeds ongelijkheid ervaren bij het vinden van werk. Dit kan gebaseerd zijn op factoren zoals etniciteit, geslacht, of leeftijd. Ook zijn aanzienlijke verschillen in inkomens tussen verschillende groepen, en mensen met een migratieachtergrond hebben vaak lagere inkomens. Volwassenen met een lagere sociaaleconomische status hebben vaak minder toe-gang tot opleidingen en bijscholing. Dit kan ook hun kansen op de arbeidsmarkt beperken. Het nieuwe ideaal is al geruime tijd: Levenslang Leren. Uitermate belangrijk om volwassenen de kans te geven zich verder te ontwikkelen en hun vaardigheden aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt en de kennis
Culturele afstand in Nederland
’Grote culturele afstand tussen Nederland en het herkomstland voorspelt vaak slechte integratie’, aldus de cultureel antropoloog Jan van de Beek. Het voordeel van een geslaagde integratie zorgt enerzijds voor een hoge bijdrage aan de schatkist en anderzijds levert het goede schoolprestaties en geringe zorgkosten. Zelfs weinig jeugdproblematiek en criminaliteit. Immigranten die uit Japan, Zuid-Korea, Scandinavië en Noord-Amerika komen doen het uitstekend in Nederland. Dat geeft al direct grote voordelen voor onze belastingdienst doordat ze redelijk goed kunnen verdienen. Hun kinderen doen het doorgaans ook goed op school, en de criminaliteitscijfers zijn laag. In schril contrast hiermee staan de immigranten uit de meeste landen in het Midden-Oosten, Afrika en de Caraïben. De Nederlandse schatkist kost het veel geld en het inko-men van de immigranten is vaak gering en velen leven jarenlang van een uitkering. De problematiek van de situatie brengt met zich mee dat de schoolprestaties van de kinderen vaak maar matig zijn. Doordat veel kinderen naar dure, speciale vormen van onderwijs moeten om nog enigszins redelijk een startkwalificatie te bemachtigen, zijn de kosten voor zorg hoog. Maar ook de jeugdproblematiek en de criminaliteit zijn stukken vele malen hoger dan gemiddeld.
De problematiek van immigratie en slechte integratie zijn al langer bekend, maar de achterstanden onder bepaalde bevolkingsgroepen blijken uiterst hardnekkig. De graadmeter van een schoolprestatie is de score op de Cito-eindtoets, die aan het eind van de basisschool wordt afgenomen. Zijn de Citoscores bij de eerste laag slecht, dan zet die lijn zich voort tot de volgende lagen. Zo’n slechte integratie kan dus voortduren tot in de derde generatie.
Wereld-waarden-onderzoek
Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de culturele afstand een sta in de weg is. Onze cultuur is in verhouding tot die van het westerse Scandinavië bijvoorbeeld niet controversieel, maar wel met die van de niet-westerse cultuur van het Arabische Midden-Oosten, dat verschil is bijzonder groot. De socioloog en demograaf Gerrit Kreffer (UvA) hield zich eerder bezig met het zogenoem-de ’wereld-waarden-onderzoek’. Dat onderzoek ging over de normen en waarden van mensen in uiteenlopende landen; het pro-ject loopt al een tiental jaren. Het team vergeleek tweede generatie-immigranten in Europa, met een bepaald opleidingsniveau, met tweede generatie-immigranten uit andere wereldregio’s met hetzelfde opleidingsniveau. Het resultaat was: hoe groter de culturele afstand tussen Nederland en het herkomstland van de ouders, hoe groter de integratie-achterstand van de in Nederland geboren kinderen. Met andere woorden: een Duitser of een Zweed die het niveau van Havo heeft integreert beter dan een Marokkaan of Turk met hetzelfde Havo niveau. Het wereld-waarden-onderzoek bracht aan het licht dat kinderen uit Noordwest-Europa, de Engelstalige wereld en zelfs ook uit Oost-Azië, slechts een kleine culturele afstand hebben tot Nederland, in tegenstelling tot kinderen die afkomstig zijn uit de landen met de grootste culturele afstand: de islamitische- en Afrikaanse landen. De integratie-achterstand van tweede generatie-kinderen uit die landen is enorm. Dat vormt een deel van de problematiek van het mislukken van kinderen die zich moeten meten met normaal geïntegreerde kinderen.
Discriminatie?
Discriminatie op huidskleur en religie, waardoor iemand al met een achterstand begint, is nooit geheel uit te sluiten, maar zeker niet de hoofdreden an alle problemen. Landen als Latijns-Amerika en orthodox Europa hebben weliswaar een kleinere, maar toch ook een aanzienlijke culturele afstand tot elkaar. Islam of huidskleur in de bejegening van mensen uit die groepen, spelen daar echter geen rol. Voor een deel van de verklaring zou het wellicht kunnen liggen aan vrouwenemancipatie en arbeidsethos. Wel is het zo dat tweede generatie-kinderen met één Nederlandse ouder het veel beter op school doen dan kinderen met twee migrantenouders.

