Jij en socialisatie
In een complexe samenleving als de onze dien je sociaal vaardig te zijn. Daarvoor moet iedereen vanaf zijn geboorte een socialiseringsproces doorlopen en wel in meerdere fases; daarover gaat dit blog
5/3/20234 min read
Jij en socialisatie
Jij bent een sociaal wezen en dat betekent dat je interactie met anderen nodig hebt. Gedurende onze evolutie als soort ontwikkelden we een systeem van samenlevingen dat gaandeweg complexer werd met het toenemen van mensen in aantal. In dat complexe systeem moeten we leren samenwerken zonder in conflicten te komen, dicht opeen leven en juiste besluiten nemen. Dat is onmogelijk als we de gevoelens van anderen niet kunnen begrijpen, we niet kunnen communiceren in gesproken en geschreven taal en directe bevrediging van onze verlangens en behoeften- in ons brein geprogrammeerd- boven toekomstig profijt stellen. Begrip voor anderen hebben, met hen samenwerken en verdraag-zaam zijn vraagt een lerend vermogen zich in gevoelens van anderen in te leven; dat vergt een sociaal brein.
Evolutiepsychologen ontdekten dat mensen 40.000 jaar geleden al een soort ‘theory of mind’ ontwikkelden waarmee in zekere zin de uitbarsting van cultuur, kunst en technologie kon ontstaan. Maar hoe dan ook, ons brein heeft een bepaald systeem voor de cognitieve aspecten van het invoelen van andermans gevoelens. Daarbij zijn de slaapkwab, de amygdala en de onderkant van onze voorkwab betrokken. Regels voor passend ‘sociaal gedrag’ worden geïnternaliseerd in de prefrontale cortex, een gebied in het voorste gedeelte van de frontale kwabben, en vóór de motorische schors.
De regels voor een passende sociaal gedrag moetenvanaf de prille jeugd worden bijgebracht om gids te zijn voor ons sociale gedrag als volwassenen. De hersenen ontwikkelen zich gedurende de hele kindertijd en zeker tot en met het 20e tot 25e levensjaar. De prefrontale schors is eigenlijk het laatst 'voltooid' in haar ontwikkeling en waarschijnlijk ook het deel van de hersenen dat het meest kwetsbaar is voor veroudering; ‘last in first out’. In de kindertijd, de pubertijd en bij beschadiging van dit hersendeel is gewoonlijk sprake van onaangepast sociaal gedrag. Bij kinderen hebben we daarvoor doorgaans alle begrip, bij pubers wordt het moeilijker, maar voor mensen met een hersenbeschadiging of een onvolgroeide hersenschors hebben we weinig begrip. De reden van een onaangepast gedrag bij volwassenen is moeilijk herkenbaar en de samenleving ziet eigenlijk alleen maar de uiting ervan. Zeker als het gaat om een gebrek aan empathie, waarbij de onaangepasten denken dat hen dit vrijwaart van maatschappelijke regels en waardoor vaak de vrijheid wordt genomen misbruik te maken van de bereidheid tot samenwerking van anderen.
Alle mensen moeten gedurende hun leven een proces doorlopen om de cognitieve assimilatie van alle elementen, principes en sociaal-culturele grondslagen van onze omgeving te verwerven en ze vervolgens te integreren in onze persoonlijkheidsstructuur, zoals dat heet. Dit proces verloopt met behulp van sociale agenten, die worden gevormd door de familieomgeving, de school, de gelijken en zelfs de media en instellingen. Logisch dat als eerste in de rij het gezin als een essentieel onderdeel van het socialisatieproces wordt beschouwd. De socialisatie begint zo rond het eerste levens-jaar als een kind zichzelf een beetje leert aan te kleden (wel met enige hulp),leert een kind een jaar later al met een lepel eten en geeft het aan dat hij op het potje moet. Het babybrein groeit in het eerste levensjaar supersnel: van 350 gram bij de geboorte tot één kilo op de eerste verjaardag. Er groeien intussen vier netwerken in het brein, namelijk voor waarneming, beloning, sociale signalen en stress; essentieel voor de sociale ontwikkeling van een kind. De belangrijkste periode van het leven is de periode vanaf de geboorte tot de leeftijd van zes jaar, hét moment waarop de menselijke intelligentie wordt gevormd; onderscheid tussen realiteit en fantasie vormt zich overigens pas na het zesde jaar 6 jaar.
Door het gezinsleven met al zijn contactmomen-ten en wisselende relaties leren kinderen essentiële informatie over hun wereld: of de wereld veilig is, of er van hem of haar wordt gehouden, van wie hij of zij houdt, wat er gebeurt als ze huilen of lachen, en nog veel meer. Bijvoorbeeld de gedragingen ten opzichte van de andere gezinsleden en hoe een contact verloopt met mensen die geen gezinsleden zijn. Die eerste 6 levensjaren is het brein a.h.w. een spons dat alles zonder veel commentaar opzuigt en waar-door die eerste jaren letterlijk van levensbelang zijn. Ouders en andere gezinsleden dienen verder ook als gids voor onze eerste contacten met de buitenwereld. Maar ook de school, die de tweede plaats in het proces inneemt, waar we leren lezen en schrijven is een verband waarin we de te volgen richtlijnen leren voor inter-actie met onze leeftijdsgenoten en met andere gezagsdragers dan onze ouders of verzorgers.
Je zou denken dat het toch logisch is dat alle mensen erin slagen om dezelfde sociale vaardig-heden te ontwikkelen, maar helaas is dat geen realiteit. Door verschillende beïnvloedende factoren slagen sommigen daar geheel niet of niet geheel in en vertonen dan a-sociaal gedrag; een vorm van deviant gedrag, waarbij geen rekening wordt gehouden met andere mensen of de omgeving. In ons moderne taalgebruik ben je dan een 'aso', 'hufter' of 'tokkie'. Maar het is wel anders dan dat je niet-sociaal bent, in dat geval ben je niet zo’n ‘mensenmens’. En je kunt zelfs ook té sociaal zijn als persoon, maar ook als samenleving of een stelsel kunnen we dat.
In de praktijk van het leven blijken we helaas niet altijd even sociaal capabel, niet in staat om bepaalde sociale hande-lingen succesvol uit te voeren. Sommigen hebben in hun ontwikkeling geweldige vaardigheden opgebouwd om gemakkelijk relaties te onderhouden en vriendschappen te genereren, terwijl het voor anderen een grote inspanning blijkt. Het is ook niet mis om uitdrukking te geven aan emoties, gevoelens, verlangens en meningen om op een effectieve en adequate manier, afhankelijk van de situatie, je vrijelijk te bewegen in het sociale domein. Mensen die deze vaardig-heden niet bezitten hebben vaak niet de gelegenheid gehad om ze te leren en te praktiseren. Mogelijk door ontoereiken-de leermodellen, maar negatieve levenservaringen kunnen evengoed de uitwerking van onzekerheden of negatieve gedachten zijn, waardoor het al gauw te moeilijk wordt om mensen te ontmoeten en vrienden te maken. Relaties met ouders en broers en zussen bieden essentiële informatie voor het kind over hoe om te gaan met andere mensen, dus het genereren van elementaire gedragspatronen waarmee je je in de toekomst beter kunt aanpassen aan de maatschappij. In een tweede fase, tijdens de laatste fase van de adolescentie, brengen we op volwassen leeftijd alle geleerde dingen in praktijk en belanden we in andere sectoren van de samenleving, waardoor we thuis moeten raken in andere uitdagingen. In tegenstelling tot primaire socialisatie, in de secundaire fase een ruime actiemarge, waarin we vrij zijn om te beslissen hoe we moeten handelen.
Is er ook een tertiaire socialisatie? Jazeker, als het misgaat in iemands leven (crimineel gedrag, een uit de hand gelopen opvoeding) kan op een ander niveau een fase van socialisatie ontstaan. Alleen, bij deze resocialisatie zijn de socialiseren-de agenten verbonden met de autoriteiten en zelfs met de gevangenis of Justitiële Jeugdinrichting.
Ten slotte is nog een belangrijke socialiserende agent, die zelfs steeds belangrijker wordt, namelijk de media. Allereerst natuurlijk de traditionele media (televisie, pers, radio) maar zeker ook het steeds belangrijker wordende medium: internet. Met in het verlengde de sociale netwerken die een belangrijk effect hebben op de weg die mensen moeten gaan om te socialiseren. Beide fenomenen zijn er in geslaagd om de dynamiek en gedragspatronen van mensen in relatie tot interactie met anderen danig te veranderen.