Krijgen we gelijke kansen in ons leven?

Kansenongelijkheid en ons ideaal van menselijke gelijkheid spelen een grote rol in onze samenleving.

2/25/20235 min read

Krijgen we gelijke kansen in ons leven?

Onze multiculturele samenleving is scheefgegroeid: arm en rijk, hoog- en laagopgeleid, wit en gekleurd, man en vrouw: tweedelingen alom. Ooit een land met een vrij egalitaire samenleving zonder sociale en economische ongelijkheid. Nauwelijks een hoge- of boven-klasse, een rijke- en arme middenklasse en geen onderklasse. Geen discriminatie op basis van geslacht, ras en politieke overtuiging. De tijd met als normwaarde een socio-economische gelijkheid waarin ieder één gelijke waarde heeft: het behouden van de socio-economische gelijkheid.

Segregatoire tendensen in onze samenleving laten de verschillen tussen insiders en outsiders steeds groter worden. We weten ook nauwelijks raad met het feit dat leden van een niet-dominante groep zich niet of nauwelijks mengen met de dominante groep. Maar vooral contact onderhouden met de andere leden van de eigen groep en sterker nog met hun onderscheiden herkomstlanden. Consequent vasthouden aan de moedertaal zorgt verder dat hun wijk het karak-ter krijgt van een gated community. Een denkbeeldige hekwerkwijk waarbij controle is op wie er de wijk in- en uitgaan. Helaas leidt eventueel contact met andere culturen niet steeds tot begrip of conflict, maar tot terugtrekking in eigen omgeving (Constricthypothese van Robert Putnam).

Regeringen profileren zich met kansengelijkheid als leidend toekomstideaal en regeringsleiders buitelden over elkaar heen met te roepen dat ze zich vol willen inzetten voor kansengelijkheid. Maar hoe groot is die kansenongelijkheid eigenlijk? In ons land kan iedereen gelukkig volkomen gelijkvormig beginnen met uniforme scholing. Vanaf 1969 geldt een algemene leerplichtwet voor kinderen van 5 tot 16 jaar. Die geldt ook voor kinderen van andere nationaliteiten en kinderen van asielzoekers en in ons land wonende vreemdelingen. Jongeren tussen de 16 en 18 jaar zonder start-kwalificatie zijn kwalificatieplichtig. Iedereen heeft evenveel en gelijk recht op onderwijs en scholing, ongeacht afkomst, geslacht en maatschappelijke status en alle kansen minimaal een Mbo-opleiding niveau 2 af te ronden. De overheid betaalt grotendeels de schoolkosten (5000 / 7000 euro). Ouders betalen in doorsnee resp. 65 en 100 euro p.j. voor bijkomende schoolkosten. Voor schoolgaande kinderen boven de 18 jaar in de MBO en de BOL-opleidingen betalen ouders de wettelijke kosten. In het voortgezet onderwijs zijn de boeken momenteel gratis, behalve bijkomende kosten voor gymkleding en ‘schoolspullen’, zoals een agenda, woordenboeken enz. Verder berekenen de scholen een vrijwillige ouderbijdrage, maar voor onvermogenden zijn scholen bereid in gesprek te gaan. Voor kinderen uit gezinnen die met geldgebrek worstelen is er een aantal tegemoetkomingen, zoals: financiële ondersteuning voor schoolgaande kinderen en jongeren, huiswerkbegeleiding en studiefinanciering en een tegemoetkoming scholieren. Ook studie-boeken kunnen vergoed worden, terwijl particuliere fondsen eventueel kunnen zorgen voor een noodzakelijk vervoers-middel en/of een laptop. Werkelijk iedereen kan dus in principe alle gewenste scholing krijgen, tot zelfs op HBO- of universitair niveau; eventueel zelfs nog voor volwassenen. Technisch gezien krijgt iedereen dus dezelfde kansen. Wat is daar dan zo oneerlijk aan? Toch wringt het op een geheel andere (secundaire) wijze met gelijke kansen. Overheids-beleid kan secundaire kansenongelijkheid niet wegnemen! Wat de politiek wél kan en moet doen is ieder mens een leven lang kansen blijven geven. Dat zet zoden aan de dijk.

Allereerst brengt de multiculturaliteit op basisscholen aanpassingsproblemen met zich mee, zoals taalbarrières tot culturele verschillen in normen en waarden. Het begrijpen van deze uitdagingen is cruciaal voor het creëren van een inclusieve leeromgeving. Leerlingen met verschillende culturele achtergronden spreken uiteenlopende moedertalen, wat communicatie bemoeilijkt. Met mogelijke gevolgen van misverstanden, verminderde betrokkenheid bij onderwijs-activiteiten en zelfs isolatie van de leerling. Culturele verschillen ontstaan ook op de manier waarop onderwijs wordt benaderd en kunnen zo aanpassingsproblemen veroorzaken. Want, sommige culturen leggen meer nadruk op groepsactiviteiten, terwijl andere individuele prestaties benadrukken. Deze diversiteit kan leiden tot conflicten in de klas en de ontwikkeling van sociale vaardigheden belemmeren. Duidelijk moge zijn dat de sociale integratie een cruciaal aspect van het aanpassingsproces is voor leerlingen met verschillende culturele achtergronden. Maar er ontstaan problemen wanneer leerlingen zich buitengesloten voelen, hetzij door taalbarrières, culturele misverstanden of vooroordelen. In de grote steden is er nog een geheel ander probleem: de autochtone Nederlandse kinderen zijn daar vaak in de minderheid.

We leven in al tijden in een soort meritocratisch systeem en worden geregeerd door degenen die het verdienen. Een maatschappijmodel waarin de sociaal-economische positie van elk individu is gebaseerd op zijn of haar verdiensten (merites). Het probleem met meritocratie is niet alleen dat gelijke talenten geen gelijke kansen krijgen en dus als politiek ideaal tekort schiet. Aanleg is uiteindelijk immers even arbitrair als afkomst. Dat de huidige politici kansengelijk-heid omarmen past dus haarfijn binnen een meritocratie: je moet je eerlijke kans zélf grijpen, als je dat niet doet is het je eigen schuld. Het teleurstellende is dat kansengelijkheid een verkeerd ideaal is. Iedereen heeft zoals gezegd vanaf het eerste schooljaar een gelijke kans, maar persoonlijk heb je het mogelijk niet zo getroffen met je genen of met je ouders die laag geschoold of analfabetisch zijn; je ouders of je familie kun je niet uitzoeken. Als je ouders hebt die de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn begint je eerste schooljaar al met een flinke achterstand, een achterstand die doorgaans niet makkelijk meer is in te halen. Kinderen uit gezinnen met hoogopgeleide ouders hebben duidelijk meer kans om op hogere onderwijstypen terecht te komen dan kinderen met dezelfde talenten maar met laag opgeleide ouders. Prof. Mark Bovens (Bestuurskunde UU) formuleerde het zo: “In een meritocratie heerst de formele rechtvaardigheid van de atletiekbaan. Iedereen krijgt gelijke kansen aan de start en daarna is het ieder voor zich”. Met verschillen in aanleg wordt geen rekening gehouden bij de verdeling van de prijzen. De meritocratie heeft voor lager en middelbaar opgeleiden daarom niet veel te bieden”. De politiek is geen partij in die kansenproblematiek en nooit in staat deze misstanden te repareren. Inkomstengelijkheid, eerlijk delen, mooie kretologie, maar het lost het probleem niet op. In een zuivere meritocratische samenleving bestaat zulk onrecht zelfs niet. In onze mengvorm helaas wel. De overheid kan van alles roepen, maar heeft weinig invloed op wat er in de poriën van de samenleving gebeurt. Erger nog, ondanks de aandacht en de vele rapporten die zijn geschreven is specifiek de kansenongelijkheid in het Neder-lands onderwijs in de afgelopen 15 jaar bijna verdubbeld.

Nederland kent een breed gedeeld gelijkheidsideaal in de samenleving. Het is iedereen ook duidelijk dat bepaalde groepen kinderen en jongeren gedurende hun leven een stapeling van risico’s ondervinden. Dat geldt trouwens op een andere manier ook voor volwassenen. Het onderwijs zien als de ‘grote gelijkmaker’, wat het wel voorstaat, klopt niet. De wijze waarop ons opvang- en onderwijssysteem is georganiseerd maakt dat in een aantal gevallen de vermeende kansenongelijkheid eerder wordt vergroot dan verkleind. Cultuurverschillen en geloofsovertuigingen kunnen de benutting van de kansen die het kind heeft danig beperken.

Daarnaast leven we momenteel wél in een tijdperk van gelijkheids-idolatie waarin wordt beleden dat alle mensen gelijk zijn. Is dat waar? Nee, zeker niet. Voor de wetgeving zijn we allemaal gelijk, maar in IQ bijvoorbeeld zijn we zeker niet gelijk. Dat heeft behoorlijk veel invloed op iemands leven en op het benutten van kansen; van ‘gelijke kansen’ kan dus feitelijk niet eens gesproken worden. Het moge duidelijk zijn dat kansen krijgen en kansen benutter niet identiek zijn. Een hoog IQ hebben is overigens iets anders dan beschikken over ‘verstandigheid’. Het is ook één van de 4 kardinale deugden uit de oudheid (Prudentia (Voorzichtigheid, verstandigheid, wijsheid). Aristoteles werkte ze uit in zijn Ethica Nicomachea en zijn leerling Plato nam ze op in zijn boek Politeia (De Staat).

Binnen ons vigerend gelijkheidsideaal schromen burgers er zich er niet meer voor om overal een antwoord op te hebben en een eigen deskundig geachte mening luid te verkondigen. Juist Socrates onderwees ons om toch vooral bescheiden te blijven onder andere in het 'Gnothi seauton', Ken uzelf. Zijn onderzoek met de wijze mannen van Athene had namelijk uitgewezen dat veel mensen niet wisten wat ze wisten, en vaak onzin uitkraamden.'

Socrates leerling Plato, beschreef in zijn dialoog Protogoras (een sofist van het eerste uur) dat de filosoof Thales van Milete, een van de Zeven wijzen van de 6e en 7e eeuw v. Chr., al repte over Ken Uzelf, bovendien stond dit gezegde boven de Apollotempel in Delphi, als goddelijke rechtvaardiging van de filosofie. Maar het was Plato die hieraan verbond dat je min of meer zonder gedegen kennis over een bepaald onderwerp geen recht van meningsuiting had. Ons rest slechts prudentie.