Wij en ‘singlisation’

Een voortdurend toenemend aantal alleenwoners contra het ontbreken van een gangbaar semantisch kader

3/1/20235 min read

Wij en ‘singlisation’

Ons land huisvestte begin 2023 ca. 8,3 miljoen particuliere huishoudens, waarvan 3,3 miljoen eenpersoonshuishoudens. Gemiddeld wonen er nu 2,12 mensen in een Nederlands huishou-den, in 1963 was de gemiddelde huishoudensgrootte nog 3,52. Deze 'huishoudensverdunning' doet het aantal huishoudens veel sneller groeien dan de bevolking. Inmiddels is 18 procent van onze huishoudens een eenpersoonshuishouden. Dit verschijnsel neemt al sinds de ME-decade van de jaren zeventig toe (‘ik-samenleving).

De vraag bij een groeiende ‘singlisation’ is welke invloed dit heeft op de inrichting van ons persoonlijke en gezamenlijk leven. Als je alleen woont, klinken de woorden ‘samen’ en ‘alleen’ toch meer als een contradictio in terminus. Uit de verbinding tussen die 2 woorden al kun je de onmogelijkheid afleiden. En toch mag je er niet van uitgaan dat alleen-wonen zonder meer alleen-zijn inhoudt. Het aantal mensen zonder partner zal naar verwachting over 25 jaar de helft van het aantal huishoudens beslaan. Per definitie hoeft dat niet te betekenen dat er geen ‘samen’ bestaat of dat er geen sprake is van een relatievorm. De beleving van ‘samen’ zal praktisch gezien 3,3 miljoen kleuren kunnen aannemen, dus waarom zouden we eigenlijk allemaal één route moeten bewandelen’?

Het feitelijke mentale probleem is, dat onze samenleving bij het woord ‘alleenwonen’ helaas niets anders weet te doen dan in clichés te vervallen. Bij de vraag “Woon je alleen?”, moet de alleenwoner gelijk in de verdediging met de mededeling dat hij toch niet eenzaam is. Onze samenleving ziet er onherroepelijk nog steeds een clichématige verbinding tussen. Alleen-wonenden willen, gezien zulke associaties, eigenlijk helemaal niet tot die (niet eens bestaande) burgerlijke staat gereduceerd worden. Wat blijft over? Dat alleenwoners doorgaans als ‘niet-gehuwd’ of ‘gescheiden’ worden gekwalificeerd, een toch in wezen achterhaalde en ook nog eens onzuivere kwalificatie.

Wat ons ontbreekt is een gangbaar semantisch kader. We zien wel hoe gelukkig alleenwonen-den kunnen zijn, maar interpreteren dat toch weer als de uitzonderingen op de regel. Daardoor hoeven we gemakshalve onze normen en verwachtingen niet aan te passen. We hebben als samenleving ook nog steeds geen taal gevonden om het leven van alleengaanden te duiden en blijven zo in wezen nog steeds de gebruikelijke normatieve taal over relaties gebruiken. De enige manier is dus om een nieuwe taal te creëren. Taal is gelukkig levend, maar hoe kan dit groeien in een omgeving waar het klassieke relatie-denken tot in alle haarvaten van de taal genesteld is?

Sociale omgang veronderstelt een vlechtwerk van wederzijdse verwachtingen. We toetsen doorlopend en stemmen voortdurend af met onze omgeving; deze regels zijn steeds op bevestiging gericht. Zonder sociale verwachtingsstructuren en de schema’s waarmee we betekenis geven aan de wereld om ons heen en deze moreel waarderen kunnen we niet. Daarnaast zijn ze ook diep verankerd in onze taal. En zolang ons dominante patroon nog steeds de klassieke relatie is, zullen alleenwoners moeten beseffen dat dit nog lange tijd het referentiepunt zal blijven.

Ons semantische veld, een lexicaal- of woordveld, gaat uit van het feit dat verschillende lexemen (woorden; Gr.) in dezelfde context qua betekenis een zekere correlatie hebben en elkaar tot op een bepaalde hoogte definiëren; hoewel ze niet synoniem zijn bedoeld. Door een inbedding van woorden in een veld van andere woorden kunnen zo specifieke betekenissen, connotaties en gevoelens ontstaan. Ook met dit verschijnsel hebben we dus te maken. Begrippen als relatie, huwelijk of samenwonen zijn door de gehele geschiedenis steeds gekoppeld geworden aan: niet alleen zijn, vertrouwen, hulp, liefde, vriendschap, kortom een heel veld van positief beladen begrippen. Single zijn zit eerder in een semantisch veld van: alleen, eenzaamheid, ontbreken van een relatie, gemis, etc. Dus in een veld dat vooral negatief beladen is. Eeuwenlang is ons klassieke uitgangspunt geweest dat het verband huwelijk en kinderen krijgen centraal stond en kon dit daarom ook onze gehele taal diep doordringen. In extremo: van de wenselijkheid van de man-vrouwrelatie en de onwenselijkheid van het single zijn.

Hoewel ‘eeuwenlang’ eigenlijk toch wat erg ruim is, is de huwelijkscultuur waarop de onze ooit is gebaseerd pas na de dertiende eeuw ontstaan. Vrije relaties met wie dan ook waren toen-tertijd niet ongebruikelijk, de burger regelde dat gewoonlijk zelf. Zelfs in de vijftiende eeuw nog was het niet altijd onmiddellijk duidelijk of twee personen met elkaar waren getrouwd. Gedu-rende de late Middeleeuwen en de vroege Nieuwe Tijd was de juridische status van het West-Europese huwelijk dusdanig in ontwikkeling dat er geregeld ruimte bestond voor interpretatie.

In de vroege Middeleeuwen nog was het huwelijk een zaak van families die een alliantie met elkaar sloten. Ze sloten dan een zogeheten desponsatio (betrekking), een zakelijke koop-overeenstemming tussen de ouders van beide partijen. De bruidegom deed een gift van land en goederen, dos genoemd (van dotatio of schenking) aan zijn kersverse bruid. Dat was overigens geen bruidsschat, want dat is een gift van de familie van de bruid aan de bruid. Daarna vond er een feestelijke bijeenkomst plaats, een belangrijke gebeurtenis omdat hiermee het huwelijk publiek werd gemaakt. Pas aan het einde van de dag werden man en vrouw geacht de overeenkomst in het huwelijksbed te bezegelen met de consummatio, (voltrekking of voltooiing). Overigens is dit woord afgeleid van het werkwoord consummeren (met twee m ’s), niet te verwarren met consumptie en het bijbehorende werkwoord consumeren (met één 'm'), van het Latijnse 'consumere' (accent op de u). Woord-technisch staat het voor: de feitelijke inbezitname van de vrouw door de man door het stellen van de geslachtsdaad. Met andere woorden: alleen door de geslachtsdaad voltrokken ze hun eigen huwelijk. Door niet te consumeren kon die verbintenis zelfs nietig worden verklaard. In het Romeinse Rijk was het al gebruikelijk dat meisjes op jonge leeftijd trouwden. Dergelijke huwelijken werden dan meestal pas op latere leeftijd geconsummeerd. Het pretium virginitatis (huwelijkscontract) tenslotte was een gift van de man aan zijn vrouw na de eerste huwelijksnacht, als prijs voor haar maagdelijkheid en als bevestiging dat er geen sprake was van 'verborgen gebreken'. We hebben het hier over het Germaanse recht, dat wel een res privata kende, maar geen res publica die het welzijn regelde.

Een kerkelijke trouwceremonie was in de vroege Middeleeuwen nog vaak niet aan de orde, het christendom was in deze periode nog sterk beïnvloed door de leer dat seksualiteit per definitie zondig was. Getrouwde mensen konden een zondig leven weliswaar deels compenseren door een combinatie van huwelijkse trouw en het voortbrengen van kinderen. Deze redenering behoort nog steeds tot ons moreel erfgoed. In de dertiende eeuw nam het belang van de kerkelijke inzegening toe en kreeg het huwelijk zelfs de status van sacrament. Maar daardoor ontstonden er in deze periode in feite ook weer twee categorieën huwelijken: de kerkelijk ingezegende en daarmee wettige variant, en een niet-ingezegende en ‘geheime’ variant. In tegenstelling tot de eerstgenoemde categorie waren zogenoemde clandestiene huwelijken niet wettig. Maar dat betekent niet dat ze als ongeldig werden beschouwd. Stellen die ervoor kozen hun verbintenis niet door een priester te laten bezegelen, konden openlijk als man en vrouw samenleven zonder dat hen een strobreed in de weg werd gelegd. En hun huwelijk werd doorgaans door de instanties erkend, ofwel onwettig maar toch geldig. Op de drempel van de Nieuwe Tijd leidden de geschriften van Desiderius Erasmus en Thomas More tot een verschui-ving in het denken over huwelijk en seksualiteit.

Maar waarom nog steeds de sociale koppeling tussen alleen-gaan en eenzaam zijn, waarover eenzaamheid het gros van de mensen nauwelijks feitenkennis bezit? De filosofe Marjan Slob, ‘denker des Vaderlands ’voor 2 jaar, wil zo’n koppeling meteen losmaken, want: ‘Mensen in een slechte relatie kunnen heel eenzaam zijn, mensen die alleen wonen kunnen in diepe vrede leven met zichzelf.’ Maar, in het meest grimmige scenario zou het best kunnen samenvallen. Zoals in heer boek ‘ De lege hemel ‘, waarin ze het proces beschrijft van jurist Emily White, die zich geleidelijk uit de wereld terugtrekt en haar sociale vaardigheden steeds meer lijkt te verliezen. Waarbij ze het isolement beschrijft dat onder haar huid kruipt en haar zelfvertrouwen ondermijnt. ‘Hoe meer de hunkering naar een ander groeit, hoe onoverkomelijker de stap naar de ander wordt.

Alleen leven impliceert dat je door je eigen betekeniswereld omringd bent. Dat kun je natuur-lijk nooit losmaken van je instinctmatige ‘behoren tot een biologische groep’. Het zit medisch (oerbrein) en sociaal (geboren worden in een groep) vrij diep verankerd. White, bijvoorbeeld, denkt in lichamen. Alleen wonen hoeft geen probleem te zijn als jouw lichaam maar vaak genoeg een ander lichaam ontmoet. Dat schreeuwt dus om elkaar laagdrempelig tegen te komen. De vier essentiële elementen van het leven: intieme gesprekken over emoties, afleiding (uitgaan) praktische hulp en seks kun je als alleenwoner allemaal zelf regelen, alleen niet bij één iemand. Het is een misverstand dat een huwelijk iemand al die dingen wél kan geven; dat is een onzinverhaal. Het enige dat nodig is om dat allemaal zelf te regelen is voldoende sociale vaardigheid, een omgeving met gelijkgestemden en uiteraard een beetje geld.